Snel van geest was ze; altijd bezig, altijd druk, altijd onderweg met iets van hier naar daar te brengen, te willen weten hoe de dingen in elkaar staken en op te lossen.
Hypersensitief en hoogbegaafd, zei ze over zichzelf. Rusteloos en moe was mijn associatie. Zelfs haar ogen stonden nooit stil; bewogen heen en weer als ze je aankeek en sprak, en scanden de omgeving.
Ik ontmoette haar op een reis en nu kwam ze voor een opstelling. Bij aanvang noemde ze eerst haar “als ik maar niet hoef’s…” op , die moesten kennelijk gezegd. En na enige geruststelling konden we gáán, want begonnen waren we al.
In het ontvouwen van het veld, de personen en posities kwamen er heel veel isolatie en bevroren delen aan het licht. En naarmate het beeld in het veld stiller werd en zich meer en meer liet zien, werd zij steeds rustelozer aan de kant en boos.
Juist haar aarzelende, eerste kleine stap toen ze zelf in de opstelling kwam staan, was er een met impact en daarmee was een grote drempel genomen.
En toen viel ze…
en iedereen schrok.
Ze viel en viel en viel,
het hield niet op.
Duizend lagen door.
Oud stof waaide op en joeg door het veld.
Structuren vielen weg,
barstten,
en het leven stroomde binnen.
Niet alleen in haar,
ook om haar heen.
En wat stond ze daar toen mooi!
Krachtig met haar eigen hart,
haar handen en haar tranen.
Als ik toen de wereld was geweest
had ik mij met liefde aan haar voeten gevleid.